131. Voederbak

Gods Zoon betrad de wereld in de allernederigste omstandigheden

Hoogzwanger reisde Maria met Jozef zuidwaarts naar Betlehem in Judea. Keizer Augustus, die Herodes op zijn troon had geholpen, had een volkstelling in het gehele Romeinse Rijk gelast. Als een ‘zoon van David’ moest Jozef zich laten registreren in de Davidstad Betlehem. Die was vanwege de volkstelling tjokvol, zoals plaatsen die overspoeld worden door vluchtelingen.

Terwijl ze daar waren, brak de dag van haar bevalling aan, en ze bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene. Ze wikkelde hem in een doek en legde hem in een voederbak, omdat er voor hen geen plaats was in het nachtverblijf van de stad.1

De Bijbel noemt geen waard, stro, ezel of os. Waarschijnlijk beviel Maria niet in een stal, zoals vaak verteld wordt, maar aan de kant van de weg of op een pleintje in een schamel door Jozef geïmproviseerd tentje. Een openbare stenen voederbak, een trog, diende als wieg.

In Israël wachtten vrienden gewoonlijk rondom het kraamhuis om te horen of het een jongetje was geworden. Zo ja, dan zongen zij en maakten ze uitbundig lawaai met allerhande potten en ratels. Jozef en Maria werden omringd door een menselijke mierenhoop, maar die had geen oog voor nog een mensje erbij. Niemand merkte de geboorte van de Beloofde op. Ik kan me voorstellen dat Jozef en Maria zich afvroegen hoe ze dit allemaal moesten rijmen met wat er over dit kind was aangekondigd. Was dit wat bij de geboorte van Gods kind hoorde?

Buiten Betlehem waakten herders in de nacht bij hun kudde. Zij fokten de dieren die handelaren in de tempel tegen woekerprijzen verkochten. Telkens als deze geofferd werden, verbeeldden zij de overwinningsstrategie van het licht. Hun dieren hadden een verheven symbolische waarde. Toch stonden herders in de Joodse samenleving van die tijd te boek als verwerpelijke lieden. Hun werk omvatte teveel handelingen die hen ritueel onrein maakten.

Opeens stond er een engel van de Heer bij hen en werden ze omgeven door het stralende licht van de Heer, zodat ze hevig schrokken. De engel zei tegen hen: ‘Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen, dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen: vandaag is in de stad van David jullie redder geboren. Hij is de messias, de Heer. Dit zal voor jullie het teken zijn: jullie zullen een pasgeboren kind vinden dat in een doek gewikkeld in een voederbak ligt.’

Mensen mochten de geboorte van de messias dan wel niet opmerken, vanuit de hemel kreeg het nieuwe kind de volle aandacht. De engelen wisten wel wie er geboren was. Ze betrokken juist de herders die, net als de baby, ook niet in de belangstelling stonden, bij de hemelse versie van kraamvreugde:

En plotseling voegde zich bij de engel een groot hemels leger dat God prees met de woorden: ‘Eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde voor alle mensen die hij liefheeft.’

Dit laag geboren kind zou uiteindelijk zorgen dat God zijn rechtmatige eer en de mensen weer eeuwige vrede terugkregen. Deze voortdurende tegenstelling tussen nederigheid en majesteit zou het leven van Jezus kenmerken. Zodra de herders na deze belevenis weer bij hun positieven waren gekomen en in Betlehem op zoek gingen naar dat kind, herkenden ze het jongetje al snel aan de voerderbak waarin het lag. Ze vertelden wat ze in het veld hadden gezien en gehoord, het evangelie in een notendop. Maria en Jozef ervoeren dit vast als een antwoord op hun vraagtekens.

1. Dit hoofdstuk is gebaseerd op Lucas 2:1-21. De citaten komen uit Lucas 2:6-7, 9-12 en 13,14