Na Babylon kwam er geen afgodendienst maar halfslachtigheid, gevolgd door een profetenpauze van vier eeuwen
Bij het bekendmaken van een winnaar bouwen presentatoren van een televisiespel de spanning op door steeds langere tussenpozen tussen hun woorden te leggen. Zo maken ze de deelnemers en kijkers gek van nieuwsgierigheid. Datzelfde zie je in de Bijbel gebeuren als het gaat om de beloofde messias.
Nadat Israël uit Babel terugkeerde, kwam de term ‘Jood’ in zwang. Die is afgeleid van de naam Juda, maar slaat op alle Israëlieten die God aanbidden, of ze nu in Israël wonen of tussen andere volken.
De profeten Haggai en Zacharia spoorden het Israëlitische volk aan de tempel te herbouwen. Vergeleken bij de eerste tempel viel het nieuwe complex tegen. Maar God beloofde door Haggai: ‘De luister van deze tempel zal groot zijn, nog groter dan voorheen … en van hieruit zal ik jullie vrede en voorspoed geven.’1 Volgens Zacharia lag die beloofde vrede niet zozeer in die tempel zelf, maar aan degene die daarin zou optreden: ‘Ik zal mijn dienaar sturen, de telg aan de stam van David.’2
Juich, Sion, Jeruzalem, schreeuw het uit van vreugde! Je koning is in aantocht, bekleed met gerechtigheid en zege. Nederig komt hij aanrijden op een ezel, op een hengstveulen, het jong van een ezelin. Ik zal de strijdwagens uit Efraïm verjagen en de paarden uit Jeruzalem; de bogen worden gebroken. Hij zal vrede stichten tussen de volken.3
Zacharia eindigt zijn boek heel wonderlijk met: ‘Als die tijd aanbreekt, zullen er nooit meer handelaars zitten in de tempel van de HEER van de hemelse machten.’4 Hij wees vooruit op hoe Jezus kooplieden uit de tempel zou jagen. Maar wat hadden die in Gods tempel te zoeken?
Qua afgoden hadden de Joden in Babylon hun lesje wel geleerd. Zij aanbaden voortaan geen andere goden meer. Maar ook al aanbid je de juiste God, je kunt dat nog steeds halfbakken doen. Maleachi, de laatste profeet van het Oude Testament, klaagt de Israëlieten daarover aan. Velen bestalen God door hun tienden en gaven achter te houden. Ze scheepten God af met afdankertjes als offerdieren. Hij daagt hen uit: ‘Als jullie met een kreupel of ziek dier aankomen, zeggen jullie: ‘Dat geeft toch niets?’ Bied de gouverneur zo’n dier maar eens aan en zie of hij er tevreden mee is en jullie goedgezind zal blijven.’5
In plaats van de kwaal – halfslachtigheid – aan te pakken, besloot de tempelleiding het symptoom te bestrijden. Alleen gecertificeerde offerdieren werden nog toegestaan, die tegen woekerprijzen exclusief verkrijgbaar waren bij de veehandelaars in de tempel. Wat een tragiek. Ze vercommercialiseerden de allereerste en treffendste uitbeelding van Gods zelfopoffering in en door zijn ‘dienaar’ of ‘telg’.
Dit was onder andere voorgeleefd door Abraham, Isaak, Jozef, Peres, Mozes en David en aangekondigd door profeten als Jesaja, Jeremia, Ezechiël, Daniël, Micha en Zacharia. Zoveel was reeds aangezegd over die beloofde redder, dat vier eeuwen voordat hij zou verschijnen alles al genoemd was. De verzamelde geschriften (het Oude Testament) waren hoogzwanger van de vervulling van Gods beloften. De spanning liep op, niet in het minst door een profetenpauze van vier eeuwen.
1. Haggai 2:9
2. Zacharia 3:8
3. Zacharia 9:9,10
4. Zacharia 14:21. Andere vertalingen gebruiken ‘Kanaänieten’, in het Hebreeuws synoniem aan handelaars, zoals wij met ‘de chinees’ vaak geen persoon, maar een oosters restaurant aanduiden.
5. Maleachi 1:8