Gods handelwijze zou pas over 2.300 jaar als rechtmatig erkend worden
Nebukadnessars stiefzoon Nabonidus erfde de troon. Maar die wilde in Arabië de natuur bestuderen. Nabonidus maakte daarom zijn zoon Belsassar tot mederegent en liet het regeren aan hem over.
In 539 voor Christus belegerden de Medo-Perzen Babylon. Voor de Babyloniërs was dit geen probleem. Ze hadden een overvloed aan voedselvoorraden en voor drinkwater liep de rivier de Eufraat diagonaal door de stad. Zonder blikken of blozen bood Belsassar maar liefst duizend machthebbers een drinkgelag aan. Met de gouden en zilveren bekers, die uit Gods tempel in Jeruzalem waren geroofd, dronken ze op hun goden van het goud, zilver, enzovoorts. Plotseling begon een hand onleesbare tekens op de muur te graveren. Niemand kon deze mysterieuze tekens ontcijferen of uitleggen. De bejaarde Daniël werd opgetrommeld. Hij kon dat wel.
Het bleek dat Belsassar niets had opgestoken van wat Nebukadnessar was overkomen. Zijn leus was nog steeds ‘Babylon forever!’ Maar het geheime schrift meldde dat hij was ‘gewogen en te licht bevonden’. Buiten de stad verlegden de belegeraars de loop van de Eufraat en nog diezelfde nacht wandelden zij door de drooggevallen rivierbedding de stad binnen. Darius uit Medië werd de nieuwe koning. Dat was voor Daniël geen verrassing. God had hem ondertussen een volgende toekomstdroom gegeven, en daarin kwam Babylon niet eens meer voor. Deze droom was geënt op Gods heiligdom. Geen metalen of roofdieren, maar tempeldieren verbeeldden hierin de wereldrijken: een ram (Medo-Perzië), een geitenbok (Griekenland) en een opzienbarende horen uit het westen, die zich tegen het heiligdom, de waarheid en de gelovigen keerde (het politieke en religieuze Rome).
We zagen in het vorige hoofdstuk al dat in de roofdierdroom het tribunaal aan de Mensenzoon het recht verleende Gods Rijk te vestigen. Deze aansluitende heiligdomsdroom beschreef het toekennen van dat recht ook, maar dan in tempeltermen: ‘Drieëntwintighonderd avonden en ochtenden; daarna zal het heiligdom in ere worden hersteld.’1 Letterlijk: ‘dan zal het heiligdom gerechtvaardigd worden’.
‘Het heiligdom’ van Israël beeldde met zijn offers uit hoe God het kwaad uit het universum verwijdert en een uitweg biedt aan ieder die met het kwaad besmet is geraakt. De Grote Verzoendag, de jaarlijkse oordeelsdag waarop het heiligdom ‘gereinigd’ werd, liet zien dat dit mogelijk is op basis van een heel bijzonder offer. Als het universele tribunaal over deze aanpak van God een oordeel gaat vellen, zal de uitspraak ‘rechtvaardig’ zijn. God handelt eerlijk. De Mensenzoon mag terecht Gods rijk stichten.
Daniël kreeg te horen dat deze rechtszitting, die de wettigheid van Gods aanpak bevestigt, drieëntwintighonderd ‘avond-morgens’ later zou beginnen. ‘Avond-morgen’ wijst op de dagcyclus van het avond- en morgenoffer. Drieëntwintighonderd dagcycli komen neer op ruim zes jaar. Dat is niet zo lang. Maar vervolgens legde de engel Gabriël hem uit dat dit pas in de ‘verre toekomst’ ging gebeuren, in de ‘tijd van het einde’. Hoe viel deze boodschap te rijmen met dik zes jaar?
Ezechiël, Daniëls tijdgenoot en medeprofeet in Babylon, biedt de oplossing. In symbolische profetieën stelt een dag een jaar voor, zoals een centimeter op een plattegrond een kilometer kan aangeven.2 De zitting van het universele tribunaal, ofwel de rechtvaardiging van het heiligdom, zou dus pas na drieëntwintighonderd jaar starten. Daniël was ‘verbijsterd’. Hoe zat het dan met zijn volk Israël, met Jeruzalem en met Gods verwoeste heiligdom daar, de tempel? Bleven zij al die tijd in puin liggen? En vanaf welk moment begon die periode van drieëntwintighonderd jaar dan te lopen?
1. Daniël 8:14
2. Ezechiël 4:5,6