107. Wrange vruchten

Ondanks alle denkbare voorzorgsmaatregelen verbasterde ook de samenleving in het rijk Juda

Het koninkrijk Juda beschikte over alles wat nodig was om zich tot een fantastische samenleving te kunnen ontwikkelen. Gods wetten, de lessen uit hun geschiedenis en het aanschouwelijke onderwijs dat de tempelrituelen boden, zouden samen een sterke inspiratiebron moeten vormen.

Maar dan moesten mensen wel geïnspireerd willen worden en leiders wel inspiratie willen bieden. Niet alleen de politieke leiders, maar ook de godsdienstige leiders lieten het vrijwel helemaal afweten. Het was priesters ten strengste verboden alcoholhoudende dranken te gebruiken. Toch constateerde de profeet Jesaja: ‘Maar zelfs priesters waggelen van de wijn, profeten wankelen door de drank: ze waggelen door de drank en zijn verward door de wijn; de drank doet hen wankelen, waggelend hebben ze visioenen, zwalkend doen ze hun uitspraken.’1

Jesaja bezong de toestand met een lied, waarin hij God ‘mijn geliefde’ noemde:

Voor mijn geliefde wil ik zingen het lied van mijn lief en zijn wijngaard.Mijn geliefde had een wijngaard, gelegen op vruchtbare grond. Hij bewerkte de grond, haalde de stenen eruit en plantte een edele druivensoort. Hij bouwde er een wachttoren, hakte ook een perskuip uit. Hij verwachtte veel van zijn wijngaard, maar die bracht slechts wrange druiven voort. Welnu, inwoners van Juda en Jeruzalem, spreek recht tussen mij en mijn wijngaard. Wat kon ik meer aan mijn wijngaard doen, wat heb ik te weinig gedaan? Ik verwachtte zo veel van mijn wijngaard, waarom bracht hij slechts wrange druiven voort?
Luister, ik zal jullie vertellen wat ik met mijn wijngaard ga doen: Ik ruk de doornhaag uit en breek de muur af, zodat hij verbrand en vertrapt kan worden. Ik zal hem laten verwilderen, er wordt niet meer gesnoeid, niet meer gewied, dorens en distels schieten er op. De wolken zal ik opdragen geen regen op hem te laten vallen.
Israël is de wijngaard van de HEER van de hemelse machten, de uitgelezen aanplant zijn de inwoners van Juda. Hij verwachtte recht, maar oogstte onrecht, hij zocht rechtsbetrachting, maar vond rechtsverkrachting.2

God is geen emotieloze superrobot. Hij was diep teleurgesteld, toen zijn ideaal van een zorgzame maatschappij ook in Juda niet uit de verf kwam. Zijn ‘toorn’ kwam dan ook niet voort uit gekrenkte trots, maar uit ontgoocheling vanwege hun ‘rechtsverkrachting’:

Want jullie handen zijn besmeurd met bloed, je vingers bezoedeld door wandaden, je lippen spreken leugens, je tong prevelt bedrog. Geen aanklacht is nog zuiver, geen rechtszaak wordt eerlijk gevoerd. Ze vertrouwen op leegte en spreken bedrieglijke taal, ze zijn zwanger van onrecht en baren misdaad.3

Je vraagt je af waardoor het telkens fout liep. Zouden mensen ooit kunnen leven zoals God bedoeld heeft? Goede wetten, profeten, geschiedenislessen en zelfs een tempel bleken dat niet te waarborgen.

1. Jesaja 28:7
2. Jesaja 5:1-7. Jezus zou zo’n zevenhonderd jaar later dit beeld van een wijngaard opnieuw gebruiken.
3. Jesaja 59:3,4