164. Exit Galilea

Bij zijn laatste gewone bezoek aan Jeruzalem gaf Jezus openlijk toe de messias te zijn

Jezus’ relaties met de religieuze leiders in Jeruzalem en Judea stonden op scherp. Hij trok zich een paar maanden terug in Kafarnaüm. Toen hij wist dat zijn tijd naderde, verliet hij Galilea voor het laatst en reisde door Samaria naar Jeruzalem.1 Vanwege dat reisdoel wilde een zeker Samaritaans dorp hem niet ontvangen. Donderstenen Jakobus en Johannes wilden daarom vuur uit de hemel over het dorp afroepen, maar Jezus wees hen terecht en reisde langs de overkant van de Jordaan verder.

Onderweg stuurde hij er zeventig leerlingen op uit om aan te kondigen dat het koninkrijk (koningschap) van God nabij was. Alles wees erop dat dit gelijke tred hield met wat er in Jeruzalem ging gebeuren. Bij hun terugkeer waren de leerlingen razend enthousiast over hun macht over de demonen. Jezus vulde aan: ‘Ik heb Satan als een lichtflits uit de hemel zien vallen!’

Een wetgeleerde vroeg wat er nodig was om het eeuwige leven, waar Jezus telkens op had gewezen, te verkrijgen. Jezus vroeg wat de man er op basis van de Bijbel zelf van vond. ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf,’ citeerde de man. Dit klopt. Leef in verbondenheid met God en je medemens. ‘Doe dat en u zult leven.’

Maar toen kwam de vervolgvraag: ‘Wie is mijn naaste?’ Jezus had het gehad over schapen uit een ‘andere schaapskooi’, niet-Joden dus. Dat konden zijn ‘naasten’ toch niet zijn? Dat waren ‘verren’. Als antwoord vertelde Jezus hoe iemand op de gevaarlijke weg tussen Jeruzalem en Jericho met veel zinloos geweld werd beroofd. Halfdood lieten de rovers hun slachtoffer naakt langs de weg liggen. Een priester en een Leviet – volksgenoten ofwel ‘naasten’ –  liepen ieder met een grote boog om de zwaargewonde man heen. Maar een verguisde Samaritaan bracht hem naar een logement en betaalde zijn zorg- en verblijfskosten. ‘Wie van deze drie is volgens u de naaste geworden van het slachtoffer?’, vroeg Jezus de wetgeleerde. Je kring van naasten hangt dus niet af van je adres of afkomst. Actief liefhebben overbrugt barrières en maakt je zelfs de naaste van mensen waar je eerst ver vanaf stond. De resulterende verbondenheid brengt God vreugde.

Marta uit Betanië onthaalde Jezus en de zijnen gastvrij in haar huis. Zij moest nog leren dat het God niet om daden op zich, maar om relaties te doen is. Ze rende zich rot en ergerde zich aan haar zus Maria, die alleen maar aan de voeten van Jezus zat te luisteren. ‘Heer, kan het u niet schelen dat mijn zuster mij al het werk alleen laat doen?’ vroeg ze Jezus. Tot haar ontsteltenis zei hij: ‘Marta, Marta, je bent zo bezorgd en je maakt je veel te druk. Er is maar één ding noodzakelijk. Maria heeft het beste deel gekozen, en dat zal haar niet worden ontnomen.’ Daden staan in dienst van relaties, niet andersom.

In de winter eisten de mensen bij het feest van de Tempelwijding duidelijkheid: ‘Als u de messias bent, zeg het ons dan ronduit.’

Dat heb ik u al gezegd, maar u gelooft het niet. Wat ik namens mijn Vader doe getuigt over mij, maar u wilt me niet geloven, omdat u niet bij mijn schapen hoort. Mijn schapen luisteren naar mijn stem, ik ken ze en zij volgen mij. Ik geef ze eeuwig leven: ze zullen nooit verloren gaan en niemand zal ze uit mijn hand roven … de Vader en ik zijn één.

Dit klonk in hun oren als godslastering en ze wilden Jezus stenigen. Hij gooide nog meer olie op het vuur. Als ze de moeite namen om te geloven in wat hij deed, zouden ze begrijpen ‘dat de Vader in mij is en dat ik in de Vader ben’. Jezus ontsnapte voor de menigte hem kon grijpen en nam de wijk naar de overkant van de Jordaan.

1. Dit hoofdstuk is gebaseerd op Matteüs 19:1,2; Marcus 10:1; Lucas 9:51-10:42 en Johannes 10:22-42. De citaten komen uit Lucas 10:18, 27, 28, 29, 36, 40, 41, 42; Johannes 10:24, 25-28, 30 en 38.