147. Tradities

Jezus viel in ongenade door zijn protest tegen tradities die afbreuk deden aan Gods opzet

Ook in Galilea verslechterde de situatie voor Jezus. Mensen maakten niet alleen bezwaar tegen de personen met wie hij en zijn leerlingen aten, maar ook dát ze alsmaar aten. In tegenstelling tot Johannes en de farizeeën leerde Jezus zijn leerlingen niet dat ze op bepaalde dagen moesten vasten. Toen hij daarop werd aangesproken, zei hij: ‘Bruiloftsgasten kunnen toch niet treuren zolang de bruidegom bij hen is? Maar er komt een dag dat de bruidegom bij hen wordt weggehaald, dan zullen ze vasten.’1 In de Bijbel wordt de bruidegom vaak gebruikt als beeld van God, waarbij de bruid zijn volk voorstelt. Jezus zei hier voor het eerst dat hij op een dag zou worden ´weggehaald´.

Hij voegde eraan toe, dat je met een nieuwe lap stof geen oude mantel moest repareren en ook dat je geen verse wijn in oude leren zakken moest doen. Dat leidt altijd tot verlies: het nieuwe ‘werkt’ nog en zal het oude scheuren. Het ‘oude’ is niet de Bijbel. Die noemt geen bepaalde vastendagen. De tradities van de farizeeën en van Johannes de Doper kenden deze wel. Het nieuwe leven van Gods koninkrijk paste niet in deze harnassen. ‘Maar niemand die oude wijn gedronken heeft, wil jonge; hij zegt immers: ‘De oude wijn is goed!’’.

Jezus botste voortdurend met regels die indruisten tegen de intenties van Gods wet. Op een sabbat liepen zijn leerlingen met hem door korenvelden en kregen honger. Zij plukten aren, wreven deze stuk tussen hun handen en aten ervan. Gods wet keurt dit goed.2 Maar de traditie beschouwde dit als dorsen – dus werk – en dat mag niet op sabbat. De traditie stelde haar sabbatsregel zo boven het oogmerk van de sabbat: verbondenheid en gezelligheid. De sabbat en lege magen gaan niet samen.

Jezus verdedigde zijn leerlingen met het voorbeeld van David, die op zijn vlucht voor Saul in het heiligdom zelfs gewijd brood kreeg om zijn honger te stillen.3 Priesters ontwijdden de sabbat toch ook niet wanneer zij op die dag hun werk deden? ‘De sabbat is er voor de mens, en niet de mens voor de sabbat.’ Tradities hebben de neiging waarden op hun kop te zetten. God schiep niet eerst de sabbat, om daarna mensen te scheppen die hem moesten heiligen. De sabbat is aan de mensen geschonken als teken en als weldaad, niet andersom. Jezus had het recht dit te zeggen, ‘want de Mensenzoon is heer en meester over de sabbat.’ Hij was het toch, die de sabbat bij de schepping had ingesteld?

Deze botsingen leidden tot een climax in een synagoge van de farizeeën. Daar bevond zich een man met een verschrompelde hand. Jezus wist dat ze in de gaten hielden of hij hem op sabbat zou genezen. Jezus zei: ‘Stel dat u maar één schaap hebt en dat valt op sabbat in een kuil, wie van u zou het niet vastgrijpen en het er weer uit halen? En is een mens niet veel meer waard dan een schaap? Daaruit volgt dat we op sabbat goed mogen doen.’ Hun zwijgen was veelzeggend. Hun hardleersheid maakte Jezus boos en ook diepbedroefd. Hij zei tegen de getroffen man: ‘Steek uw hand uit.’ Meteen kwam er leven in.

Maar de schriftgeleerden en de farizeeën raakten ‘bijna buiten zinnen’. Ze begonnen onderling te overleggen hoe ze Jezus uit de weg konden ruimen. Ze zochten hiervoor zelfs contact met de herodianen, hun tegenpolen op godsdienstig vlak. Jezus nam de wijk naar de omgeving van het meer, waar hij in de open lucht veel meer mensen uit allerlei streken ontving dan ooit tevoren in de synagogen. Maar ook in Galilea begon het net zich om hem heen te sluiten.

1. Dit hoofdstuk is gebaseerd op Lucas 5:33-6:11 (zie ook Matteüs 9:14-17; 12:1-21 en Marcus 2:18-3:12). De citaten komen uit Matteüs 9:15; Lucas 5:39; Marcus 2:27; Matteüs 12:8, 11,12, 13 en Lucas 6:11.
2. Deuteronomium 23:26
3. 1 Samuel 21:1-7